Ga naar de inhoud

6.8 Woordgroep of samenstelling?

Er is geen scherpe grens te trekken tussen wat een woordgroep* is en wat een samenstelling* is. Zelfs met elkaar gerelateerde woordcombinaties, zoals aaneenschrijven en kapotslaan versus van elkaar los schrijven en in stukken slaan, behoren soms tot verschillende categorieën. Vaak zal de taalgebruiker moeten opzoeken of een bepaalde combinatie in een of in meer woorden geschreven wordt. Toch zijn er enkele vuistregels die meestal tot een juiste inschatting leiden.

(a) één klemtoon: één woord

Combinaties waarin we elk woord met een klemtoon* kunnen uitspreken, schrijven we meestal los. Als er een vaste klemtoon is op één lettergreep*, gaat het om een samenstelling.

Dat is duidelijk te horen in deze gevallen:

  • Er ligt een zwart boek tussen de gekleurde boeken.
  • Er is een zwartboek verschenen over deze affaire.
  • We moeten een strategie op lange termijn kiezen.
  • Onze langetermijnstrategie moet herzien worden.
  • veelgestelde vragen (vragen die veel worden gesteld)
  • veel gestelde vragen (veel vragen die zijn gesteld)

(b) woordgroep wordt verbogen in het meervoud

Als we een woordgroep in het meervoud zetten, verbuigen we doorgaans de bijvoeglijke naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord dat deel uitmaakt van een samenstelling, blijft ongewijzigd.

  • een zwart boek - de zwarte boeken
  • een zwartboek - de zwartboeken

(c) woordgroep groeit aaneen door veelvuldig gebruik

Woordcombinaties die vaak voorkomen in ons taalgebruik, krijgen gemakkelijker de status van samenstelling dan zeldzame combinaties.

  • een portie rodekool
  • een portie groene kool
  • Zij leert pianospelen.
  • Zij leert marimba spelen.

(d) verzwakte betekenis: aaneengeschreven

Als de betekenis van een van de woorddelen is verzwakt of niet meer kan worden herkend in het geheel, dan wordt het woord vaak aaneengeschreven.

  • een hoog gebouw
  • een hogeschool
  • drank halen
  • ademhalen

(e) de opbouw geeft een aanwijzing

(1) driedelige combinaties waarvan het eerste deel wel bij het tweede hoort maar niet bij het derde, schrijven we aaneen.

  • een langebaanwedstrijd (een wedstrijd op de lange baan)
  • een korte baanwedstrijd (een korte wedstrijd op de baan)

(2) als de onbepaalde wijs* van een samengesteld werkwoord in één woord wordt geschreven, schrijven we ook de vervoegde vormen in één woord, tenzij er een ander woord tussen de delen komt, of als de volgorde gewisseld is.

  • wegblijven
  • dat zij wegblijft
  • de weggebleven genodigden
  • dat ik weg ben gebleven
  • hij bleef weg

(3) een voorzetselbijwoord* kan met een woord als daar, er, waar, hier een voornaamwoordelijk bijwoord* vormen. We schrijven dat aaneen. Ook een tweede voorzetselbijwoord* hecht zich daaraan vast.

  • daarboven - erboven - waarboven - hierboven
  • daarbovenop - erbovenop - waarbovenop - hierbovenop

(4) een bijwoord dat is samengesteld uit voorzetselbijwoorden, schrijven we in één woord. Maar een voorzetselbijwoord schrijven we niet vast aan een voorzetsel dat behoort bij een woordgroep rond een zelfstandig naamwoord.

  • Ze zit achterop.
  • Ze zit achter op de fiets.
  • Het staat vanboven.
  • Zij komt van boven de Moerdijk.