vervoeging

vormverandering die nodig is om een werkwoord in een zin te doen passen, voornamelijk door aan de stam* een uitgang* toe te voegen. Voorbeeld: werken wordt werkten in de zin: mijn ouders werkten in Breda. Bij de vervoeging wordt een tijd (tegenwoordig of verleden, voltooid of onvoltooid), een persoon (eerste, tweede, derde) en een getal (enkelvoud of meervoud) toegekend aan het werkwoord.

onregelmatig werkwoord, persoonsvorm, verbuiging