1. Beginselen van de Nederlandse spelling

1.2 Beginsel van de gelijkvormigheid

We spellen een woord of woorddeel zo veel mogelijk op dezelfde wijze.

We proberen een woord of een deel van een woord altijd op dezelfde manier te schrijven, ook al spreken we het soms anders uit. Zo schrijven we bloed altijd met d, ook al horen we alleen een /d/ in vormen als bloeden en koelbloedig, en horen we een /t/ in bloed en bloedverwant.

Dit beginsel wordt beperkt door specifieke regels. De belangrijkste zijn:

(a) We schrijven geen v of z aan het eind van een lettergreep*.

We vervangen ze door f of s. We schrijven dus niet raav (gelijkvormig met raven), maar raaf en niet prijz (gelijkvormig met prijzen), maar prijs. Uitzonderingen vinden we in uitheemse woorden als pilav en fez.

(b) We schrijven geen dubbele medeklinker* aan het eind van een woord.

Als we dus een -t toevoegen aan de stam van een werkwoord voor de derde persoon enkelvoud (werken - werk - het werkt), geldt dat niet als de stam eindigt op t (zitten - zit - niet: het zitt, maar het zit). Uitzonderingen vinden we in uitheemse woorden als baseball en jazz.

(c) Als een woord eindigt op een sisklank*, vervalt de s van het volgende achtervoegsel*.

Als het grondwoord* eindigt op -s, -sch of een andere sisklank, vervalt de s van het achtervoegsel -s of -st. We schrijven dus ik was het nerveust en niet ik was het nerveusst, wel het friste water en niet het frisste water, wel iets Belgisch en niet iets Belgischs.

De vrouwelijke vorm van fietser schrijven we als fietsster, want voor het achtervoegsel -ster geldt deze regel niet.

De regel van de gelijkvormigheid kan een hulp zijn voor de taalgebruiker die zoekt hoe een woord moet worden geschreven. Wie bijvoorbeeld het woord geboortefeest zou willen schrijven en twijfelt over de tussen-n, kan zich laten leiden door andere woorden die tot dezelfde categorie behoren, zoals geboortedag, geboortekaartje, geboortepremie.