11.1 Zoek de stam
regel 11.A
De basisvorm voor het spellen van werkwoordsvormen is de stam. Dat is de onbepaalde wijs* van het werkwoord zoals we die uitspreken, min de uitgang* -en (soms -n).
wandelen -- (stam) wandel
overwegen -- (stam) overweeg
De stam van werkwoorden als doen, gaan, staan, slaan, zien (en samengestelde of afgeleide werkwoorden als uitdoen, begaan) vinden we door alleen de n weg te laten.
gaan -- (stam) ga
zien -- (stam) zie
De stam van het werkwoord komen is kom.
De stam van het werkwoord douchen is douch. We schrijven daarom ik douch, ik douchte, ik heb gedoucht.
Als we de stam schrijven, passen we de regels toe voor klinkers in open en gesloten lettergrepen. We schrijven de eindmedeklinker altijd enkel, dus voor het werkwoord bidden niet bidd maar bid. Als de stam eindigt op v of z, schrijven we f of s (maar als we deze stam gebruiken in een werkwoordsvorm met -en, dan wordt de f weer een v en de s wordt weer een z). De letters b, d en g komen wel voor op het eind van de stam.
zakken -- (stam) zak -- jij zakt -- wij zakten
zetten -- (stam) zet -- jij zet -- wij zetten
leven -- (stam) leef -- jij leeft -- wij leefden
vrezen -- (stam) vrees -- jij vreest -- wij vreesden
schrobben -- (stam) schrob -- jij schrobt -- wij schrobden
doden -- (stam) dood -- jij doodt -- wij doodden
leggen -- (stam) leg -- jij legt -- wij legden
Sommige werkwoorden ondergaan een klinkerwisseling als we ze in de verleden tijd zetten. Om de verleden tijden van die werkwoorden te spellen, gaan we uit van een tweede stam: de vorm die we horen in de meervoudsvormen van de verleden tijd, min de uitgang* -en. Die noemen we de verledentijdsstam.
lopen -- liepen -- (verledentijdsstam)liep
brengen -- brachten -- (verledentijdsstam) bracht
vinden -- vonden -- (verledentijdsstam)vond
hebben -- hadden -- (verledentijdsstam)had
Bij werkwoorden met /i/ of /ee/ in de stam krijgen we in de verleden tijd een klinkerwisseling met een korte klinker in enkelvoudsvormen, een lange in meervoudsvormen.
bidden -- ik bad -- wij baden
spreken -- ik sprak -- wij spraken
regel 11.B
Voor de vervoeging van een werkwoord voegen we bij de stam de uitgang die we horen. Als de stam eindigt op -d of -t, schrijven we de uitgang naar analogie van andere werkwoorden.