11. Werkwoorden

11.2 tegenwoordige tijd

werken

worden

ik werk

stam

ik word

jij werkt, u werkt, werkt u

stam+t

jij wordt, u wordt, wordt u

werk jij

stam

word jij

hij, zij, het werkt

stam+t

hij, zij, het wordt

wij, jullie, zij werken

stam+en

wij, jullie, zij worden

Als de stam eindigt op een t, vervalt de uitgang -t voor de tweede en derde persoon. We schrijven immers geen dubbele medeklinker op het eind van een woord.

→ beginsel van de gelijkvormigheid: 1.2

Als de stam eindigt op een d, krijgen we wel een -dt.

De vorm met u of gij heeft altijd een t.

De vorm vóór het onderwerp jij of je heeft geen t.